B1 en B2 – Voegwoorden

Een voegwoord is een woord dat twee korte zinnen, woordgroepen of woorden aan elkaar koppelt, met elkaar verbindt.
Hij voegt de zinnen dus eigenlijk samen. Vandaar ook de naam. Een voegwoord vertelt je bovendien wat het verband is tussen de twee korte stukjes.
Voegwoorden
Welke soorten voegwoorden zijn er?
Er bestaan diverse voegwoorden die verschillende verbanden tussen zinnen aangeven. Hieronder volgt een overzicht.
Voegwoorden die tijd aangeven
Deze voegwoorden tonen aan wanneer iets gebeurt ten opzichte van iets anders. Bijvoorbeeld: zodra, terwijl, totdat, toen en nadat.
Voegwoorden die een oorzaak of gevolg uitdrukken
De ene zin vertelt waarom iets gebeurt, de andere wat het resultaat is. Voorbeelden van zulke voegwoorden zijn: omdat, daardoor, zodoende, want en zodat.
Voegwoorden die een voorwaarde aangeven
Deze voegwoorden geven aan dat het eerste deel iets zegt wat nodig is voor het tweede deel. Denk aan: als, indien, mits, tenzij en wanneer.
Voegwoorden die een tegenstelling aangeven
Ze geven aan dat er een verschil of tegenstelling bestaat. Bijvoorbeeld: echter, maar, desondanks en toch.
Voegwoorden die een toevoeging aangeven
Deze voegen extra informatie toe. Denk aan: bovendien, en, ook en tevens.
Overige voegwoorden
Sommige voegwoorden dienen vooral om zinnen aan elkaar te koppelen, zonder extra betekenis. Bijvoorbeeld: en, of en dat.
Hoe herken je een voegwoord?
Je kunt voegwoorden op verschillende manieren herkennen.
Ten eerste helpt het om de verschillende soorten en hun voorbeelden uit je hoofd te leren. Zo herken je ze sneller tijdens het lezen en schrijven.
Daarnaast komt er vaak een komma in de buurt van een voegwoord te staan, vooral als het voegwoord in het midden van een zin staat. Let op: niet iedere komma betekent automatisch dat er een voegwoord vlakbij staat.
Ook vervullen voegwoorden vaak de rol van signaalwoord. Ze geven het verband aan tussen de zinnen die ze verbinden. Zie je dus een duidelijk verband, dan is de kans groot dat er een voegwoord in de buurt staat.
De belangrijkste taak van een voegwoord is zinnen aan elkaar koppelen. Meestal staat het voegwoord tussen de zinnen, zoals hier:
~ Lisa studeert hard, zodat ze kan slagen voor haar examen.
Een voegwoord kan echter ook aan het begin van een zin staan:
~ Omdat het regent, blijven we vandaag binnen.
Als je de zinnen omdraait, staat het voegwoord vaak weer in het midden:
~ We blijven vandaag binnen, omdat het regent.
Wanneer gebruik je een komma bij voegwoorden?
Vaak zie je een komma vóór voegwoorden als omdat, zodat, maar, aangezien, want, terwijl en hoewel wanneer ze midden in een zin staan. Bijvoorbeeld:
~ Tom gaat naar het park, omdat het mooi weer is.
~ Mijn zus leest een boek, terwijl ik een film kijk.
Als deze voegwoorden aan het begin van een zin staan, komt er meestal een komma halverwege de zin:
~ Omdat het mooi weer is, gaat Tom naar het park.
~ Terwijl ik een film kijk, leest mijn zus een boek.
Voegwoorden zoals en, of en dat krijgen meestal geen komma voor zich:
~ Ik weet niet of ik mee kan.
~ De leraar zei dat we stil moesten zijn.
~ Morgen ga ik zwemmen en overmorgen wil ik wandelen.
Deze voegwoorden hoor je inmiddels al te kennen
Voegwoorden A1 (beginner)
Eenvoudige voegwoorden die vaak gebruikt worden in dagelijkse taal.
- en
- of
- maar
- want
- omdat
- dat
- als (in de betekenis van “wanneer”)
Voegwoorden A2 (basisgebruiker)
Voegwoorden voor iets complexere zinnen en situaties.
- terwijl
- voordat
- nadat
- totdat
- dus
- tenzij
- wanneer
- zodat
- hoewel
- als (in voorwaardelijke zinnen)
- doordat
Voegwoorden B1 (onafhankelijke gebruiker)
Voegwoorden die gebruikt worden in complexere structuren, bijvoorbeeld in beschrijvende of argumentatieve teksten.
- aangezien
- daardoor
- opdat
- mits
- doordat
- desondanks
- bovendien
- toch
- zelfs als
- zodra
- ofschoon
Opdrachten (met antwoorden onderaan deze pagina)
Opdracht 1 – Kies het juiste voegwoord
Vul in elk van de onderstaande zinnen een passend voegwoord in. Let op: soms zijn er meerdere juiste antwoorden mogelijk.
- Marit trok haar jas aan, _________ het buiten flink afkoelde.
- _________ het museum dicht is, kunnen we een wandeling maken.
- Je mag mee naar de voorstelling, _________ je op tijd thuis bent.
- _________ hij ziek is, doet hij toch zijn best op school.
- We konden de bus nog halen, _________ we waren eigenlijk te laat vertrokken.
Opdracht 2 – Voegwoord herkennen
Onderstreep in elke zin het voegwoord.
- Ik bleef nog even zitten, hoewel het al laat was.
- Als je zin hebt, kun je meegaan naar de markt.
- Ze bleef oefenen totdat ze het liedje foutloos kon zingen.
- Emma ging snel naar huis, want ze was haar boeken vergeten.
- Hij wist niet of hij de juiste keuze had gemaakt.
Opdracht 3 – Bedenk zelf een zin
Gebruik de opgegeven voegwoorden in een zelfbedachte zin.
- terwijl
- tenzij
- zodat
- indien
- omdat
Opdracht 4 – Sorteer de voegwoorden
Plaats de onderstaande voegwoorden in de juiste categorie.
Voegwoorden: als – hoewel – want – en – doordat – tenzij – voordat – zodat – of – bovendien
Categorie | Voegwoorden |
---|---|
Tijd | |
Voorwaarde | |
Oorzaak/gevolg | |
Tegenstelling | |
Toevoeging | |
Neutraal |
Opdracht 5 – Zet de zinnen in de juiste volgorde
De voegwoorden staan vooraan in de zinnen. Zet de zinnen om zodat het voegwoord in het midden komt.
- Omdat hij van voetbal houdt, kijkt hij elke wedstrijd.
- Terwijl de rest sliep, was Niels nog aan het werk.
- Als het regent, blijven we binnen.
- Hoewel ze moe was, ging ze toch wandelen.
- Doordat de trein vertraging had, kwamen we later aan.
Opdracht 6 – Voegwoord invullen
Kies het juiste voegwoord uit de lijst en vul het in op de lege plek.
Keuzelijst: omdat – hoewel – zodat – en – zodra – terwijl – tenzij – mits – daardoor – of
- We gingen snel naar binnen, ________ het plotseling begon te hagelen.
- Ik maak het huis schoon, ________ jij de boodschappen doet.
- ________ hij zijn best doet, mag hij meespelen in het team.
- Lisa ging vroeger weg, ________ ze de trein op tijd wilde halen.
- ________ je wil, kun je ook een vegetarische optie kiezen.
Opdracht 7 – Voegwoorden sorteren
Zet elk voegwoord bij het juiste taalniveau (A1, A2 of B1).
Woorden: mits – en – als – terwijl – ofschoon – dat – tenzij – zodra – want – doordat
A1 | A2 | B1 |
---|
Opdracht 8 – Maak de zin af
Maak de zin logisch af met een eigen aanvulling. Gebruik het gegeven voegwoord in het midden van je zin.
- Ik wilde haar bellen, maar …
- Ze ging toch wandelen, hoewel …
- Hij kookte pasta, zodat …
- We kunnen naar het park gaan, als …
- Ze kreeg complimenten, doordat …
Opdracht 9 – Onderstreep het voegwoord
Lees de zinnen en onderstreep het voegwoord in elke zin.
- Hij blijft thuis, want hij voelt zich niet lekker.
- Zodra de zon opkomt, gaat ze joggen in het park.
- Je mag naar buiten, mits je je jas aantrekt.
- Ik weet niet of ik later nog langs kan komen.
- Ze praatte door, terwijl iedereen al weg was.
Opdracht 10 – Herformuleer de zin
Zet de volgorde van de zinnen om, zodat het voegwoord in het midden komt te staan.
- Omdat het donker werd, gingen we naar huis.
- Hoewel het koud was, droeg hij geen jas.
- Zodra hij thuiskomt, begint hij te koken.
- Terwijl zij leest, maakt haar zus huiswerk.
- Mits je je werk op tijd af hebt, mag je eerder stoppen.
Uitleg
Alle voegwoorden (A2 – B2 niveau)
Tijd (Temporele voegwoorden)
Toen (A2/B1) – in het verleden
Synoniem: zodra (tijdstip)
Voorbeeld: Toen ik klein was, woonde ik in Utrecht.
Terwijl (B1) – twee dingen gebeuren tegelijk
Synoniem: tijdens
Voorbeeld: Hij keek tv terwijl zij kookte.
Voordat (B1) – iets gebeurt eerder dan iets anders
Synoniem: alvorens (formeel)
Voorbeeld: Voordat we gaan eten, dekken we de tafel.
Nadat (B1) – iets gebeurt daarna
Synoniem: zodra (volgorde)
Voorbeeld: Nadat hij thuiskwam, ging hij slapen.
Sindsdien (B2) – vanaf dat moment (in het verleden tot nu)
Synoniem: vanaf dat moment
Voorbeeld: Hij verhuisde en sindsdien zien we hem minder.
Zodra (B2) – op het moment dat iets begint
Synoniem: meteen als
Voorbeeld: Zodra het stopt met regenen, gaan we wandelen.
Zolang (B2) – tijdens de hele duur
Synoniem: gedurende de tijd dat
Voorbeeld: Zolang het regent, blijven we binnen.
Tegen de tijd dat (B2) – rond een bepaald moment (in de toekomst)
Synoniem: wanneer
Voorbeeld: Tegen de tijd dat je terugkomt, is het donker.
Alvorens (B2) – formeel voor “voordat”
Synoniem: voordat (formeel)
Voorbeeld: Alvorens je vertrekt, controleer je paspoort.
Oorzaak/Reden (Causale voegwoorden)
Omdat (A2) – reden voor iets
Synoniem: want (minder formeel)
Voorbeeld: Hij bleef thuis omdat hij ziek was.
Daarom (A2) – gevolg van een reden
Synoniem: dus (informeel), vandaar
Voorbeeld: Ze was moe, daarom ging ze vroeg naar bed.
Aangezien (B1) – reden, vaker in schrijftaal
Synoniem: omdat (formeel)
Voorbeeld: Aangezien het laat is, gaan we slapen.
Want (B1) – reden, veelgebruikt in spreektaal
Synoniem: omdat
Voorbeeld: Ik kom later, want mijn trein heeft vertraging.
Dankzij (B1) – positieve oorzaak
Synoniem: door (positieve context)
Voorbeeld: Dankzij haar hulp haalde ik het examen.
Vanwege / Wegens (B2) – formele reden
Synoniem: door
Voorbeeld: Vanwege de sneeuw ging de school dicht.
Immers (B2) – verduidelijking of bekende reden
Synoniem: tenslotte, want
Voorbeeld: Hij kon niet komen, immers, hij had een afspraak.
Afgaande op (B2) – gebaseerd op iets
Synoniem: op basis van
Voorbeeld: Afgaande op zijn reactie, was hij verrast.
Voorwaarde (Conditionele voegwoorden)
Als (A2) – voorwaarde
Synoniem: wanneer (A2, soms)
Voorbeeld: Als het regent, neem ik een paraplu.
Wanneer (A2/B1) – tijd of voorwaarde
Synoniem: als
Voorbeeld: Wanneer je klaar bent, kunnen we beginnen.
Tenzij (B1) – behalve als
Synoniem: behalve wanneer
Voorbeeld: We gaan naar het park, tenzij het regent.
Mits (B2) – alleen als, formeel
Synoniem: op voorwaarde dat
Voorbeeld: Je mag mee, mits je op tijd bent.
Indien (B2) – formele versie van “als”
Synoniem: als (formeel)
Voorbeeld: Indien je interesse hebt, laat het weten.
Zo gauw als (B2) – zodra iets gebeurt
Synoniem: zodra
Voorbeeld: Zo gauw als hij belt, vertrek ik.
Behalve als (B2) – uitzondering
Synoniem: tenzij
Voorbeeld: We gaan fietsen, behalve als het stormt.
Op voorwaarde dat (B2) – formele voorwaarde
Synoniem: mits
Voorbeeld: Je krijgt een bonus op voorwaarde dat je op tijd bent.
Tegenstelling (Concessieve voegwoorden)
Hoewel (B1) – toegeving
Synoniem: ofschoon, alhoewel (formeel)
Voorbeeld: Hoewel ik moe was, bleef ik op.
Toch (B1) – tegenstelling na verwachting
Synoniem: desalniettemin
Voorbeeld: Hij had geen zin, toch ging hij mee.
Desondanks / Niettemin (B2) – ondanks iets
Synoniem: ondanks dat
Voorbeeld: Het regende, niettemin gingen we wandelen.
Echter (B2) – formele tegenstelling
Synoniem: maar
Voorbeeld: Hij zei ja; echter, hij kwam niet.
Maar (A2) – gewone tegenstelling
Voorbeeld: Ik wil pizza, maar hij wil pasta.
Ondanks dat (B2) – tegen verwachting in
Synoniem: hoewel
Voorbeeld: Ondanks dat ze ziek was, ging ze werken.
Vergelijking (Vergelijkende voegwoorden)
Net zoals / Zoals (A2) – gelijkenis
Voorbeeld: Ze zingt net zoals haar moeder.
Meer dan / Minder dan / Evenveel als (A2) – hoeveelheid
Voorbeeld: Ze verdient meer dan haar collega.
Dan (A2) – bij verschil
Voorbeeld: Hij is groter dan ik.
Evenals (B2) – formeel voor “ook”
Voorbeeld: Hij spreekt Frans, evenals zijn broer.
In vergelijking met (B2) – vergelijking
Voorbeeld: In vergelijking met vorig jaar, zijn de prijzen gestegen.
Evenmin als (B2) – negatieve vergelijking
Voorbeeld: Hij kwam niet, evenmin als zijn zus.
Reden/Uitleg (Redengevende voegwoorden)
Namelijk (A2) – uitleg
Voorbeeld: Hij kwam niet, namelijk hij was ziek.
Want (A2) – reden
Voorbeeld: Ik kom later, want mijn trein heeft vertraging.
Dus (A2) – gevolg / conclusie
Voorbeeld: Ik ben ziek, dus ik blijf thuis.
Derhalve / Vandaar (B2) – formeel gevolg
Voorbeeld: Vandaar de omleiding.
Doel en gevolg (Doelgerichte voegwoorden)
Zodat (A2) – doel
Voorbeeld: Ik oefen veel, zodat ik beter word.
Opdat (B2) – formeel doel
Voorbeeld: Hij sprak langzaam, opdat iedereen het kon volgen.
Zodoende / Daardoor / Daarmee / Waardoor (A2 / B2) – gevolg
Voorbeeld: Hij vergat zijn sleutel, daardoor kon hij niet naar binnen.
Ten einde (C1/Zeer formeel) – met het doel om
Voorbeeld: Ten einde tijd te besparen, namen we de trein.
Toevoeging (Additieve voegwoorden)
En / Ook / Bovendien / Daarnaast / Verder (A2) – extra informatie
Voorbeeld: Ze spreekt Duits, bovendien ook Frans.
Tevens / Evenzeer / Bovenal (B2) – formele toevoeging
Voorbeeld: Ze is slim, bovenal is ze vriendelijk.
Samenvattend
Kortom / Samengevat / Concluderend / Al met al / In het kort / Resumerend (B2) – samenvatting of conclusie
Voorbeeld: Kortom, het was een geslaagde dag.
Voorbeeld (Illustratieve voegwoorden)
Bijvoorbeeld / Zo / Zoals / Neem nou / Ter illustratie (A2) – voorbeeld geven
Voorbeeld: Hij heeft veel hobby’s, bijvoorbeeld schilderen en koken.
Bijzonder of formeel gebruik (Bijzondere voegwoorden)
Doch (C1, zeer formeel) – formeel voor “maar”
Voorbeeld: Hij probeerde het, doch faalde.
Voor zover (B2) – beperkte kennis
Voorbeeld: Voor zover ik weet, is hij nog steeds ziek.
Kort voordat / Aldus / Anderszins (B2/C1) – speciaal of formeel gebruik
Voorbeeld Kort voordat: Kort voordat het begon te regenen, waren we thuis.
Voorbeeld Aldus: Aldus de directeur gaat het goed met het bedrijf.
Voorbeeld Anderszins: Enerzijds begrijp ik je punt, anderszins is het riskant.
Antwoorden van de opdrachten
Opdracht 1 – Kies het juiste voegwoord
- omdat / aangezien
- Nu / Omdat / Aangezien
- als / wanneer / indien
- Hoewel / Ondanks dat
- hoewel / maar / toch
Opdracht 2 – Onderstreep het voegwoord
- hoewel
- Als
- totdat
- want
- of
Opdracht 3 – Voorbeeldzinnen
- Terwijl ik huiswerk maakte, luisterde ik naar muziek.
- Je mag naar buiten, tenzij het begint te onweren.
- Hij studeert hard, zodat hij zijn diploma haalt.
- Indien je vragen hebt, kun je me bellen.
- We moesten naar binnen, omdat het begon te regenen.
Opdracht 4 – Sorteer de voegwoorden
Categorie | Voegwoorden |
---|---|
Tijd | voordat |
Voorwaarde | als, tenzij, indien |
Oorzaak/gevolg | doordat, zodat, want |
Tegenstelling | hoewel |
Toevoeging | bovendien |
Neutraal | en, of |
Opdracht 5 – Zinnen herschreven
- Hij kijkt elke wedstrijd, omdat hij van voetbal houdt.
- Niels was nog aan het werk, terwijl de rest sliep.
- We blijven binnen, als het regent.
- Ze ging toch wandelen, hoewel ze moe was.
- We kwamen later aan, doordat de trein vertraging had.
Opdracht 6 – Voegwoord invullen
- omdat
- terwijl
- mits
- zodat
- of
Opdracht 7 – Voegwoorden sorteren
A1 | A2 | B1 |
---|---|---|
en | terwijl | mits |
als | tenzij | ofschoon |
dat | zodra | doordat |
want |
Opdracht 8 – Voorbeeldzinnen
- … maar ze nam haar telefoon niet op.
- … hoewel het hard regende.
- … zodat iedereen op tijd kon eten.
- … als het droog blijft.
- … doordat ze haar presentatie goed had voorbereid.
Opdracht 9 – Onderstreep het voegwoord
- want
- Zodra
- mits
- of
- terwijl
Opdracht 10 – Herformuleer de zinnen
- We gingen naar huis, omdat het donker werd.
- Hij droeg geen jas, hoewel het koud was.
- Hij begint te koken, zodra hij thuiskomt.
- Haar zus maakt huiswerk, terwijl zij leest.
- Je mag eerder stoppen, mits je je werk op tijd af hebt.