Sterke werkwoorden
Sterke Werkwoorden


Welke werkwoorden sterk zijn en welke niet, is iets wat je in de praktijk leert. Er zijn geen regels voor. Je moet ze gewoon uit je hoofd leren!
Nederlandse werkwoordenvervoeging
Vul de infinitief in. Gebruik geen hoofdletters!
Sterke werkwoorden
Hieronder vind je een lijst met sterke werkwoorden die je uit je hoofd kunt leren. Neem elke dag vijf of tien werkwoorden door. Zo ken je de lijst uiteindelijk van A tot Z.
- aanbidden – aanbad – aanbeden (worshipped – عَبَدَ)
- aanbieden – bood aan – aangeboden (offered – قدّم)
- aanheffen – hief aan – aangeheven (raised – رفع)
- aansteken – stak aan – aangestoken (lit – أشعل)
- aanwijzen – wees aan – aangewezen (pointed – أشار)
- afbreken – brak af – afgebroken (broken off – كَسَرَ)
- aflopen – liep af – afgelopen (ended – انتهى)
- afsnijden – sneed af – afgesneden (cut off – قَطَعَ)
- aftreden – trad af – afgetreden (resigned – استقال)
- bedenken – bedacht – bedacht (thought – فكّر)
- bederven – bedierf – bedorven (spoiled – أفسد)
- bedriegen – bedroog – bedrogen (cheated – غشّ)
- beginnen – begon – begonnen (begun – بدأ)
- begraven – begroef – begraven (buried – دفن)
- besluiten – besloot – besloten (decided – قرّر)
- bestrijden – bestreed – bestreden (fought – حارب)
- bevinden – bevond – bevonden (found – وجد)
- bevriezen – bevroor – bevroren (frozen – جمد)
- bewijzen – bewees – bewezen (proven – أثبت)
- bezoeken – bezocht – bezocht (visited – زار)
- bidden – bad – gebeden (prayed – صلّى)
- bieden – bood – geboden (offered – قدّم)
- bijten – beet – gebeten (bitten – عضّ)
- binden – bond – gebonden (bound – ربط)
- blazen – blies – geblazen (blown – نفخ)
- blijven – bleef – gebleven (stayed – بقي)
- breken – brak – gebroken (broken – كسر)
- brengen – bracht – gebracht (brought – جلب)
- buigen – boog – gebogen (bent – انحنى)
- delven – dolf (of: delfde) – gedolven (dug – حفر)
- denken – dacht – gedacht (thought – فكر)
- doen – deed – gedaan (done – فعل)
- doorgeven – gaf door – doorgegeven (passed on – مرّر)
- dragen – droeg – gedragen (carried – حمل)
- drinken – dronk – gedronken (drunk – شرب)
- druipen – droop – gedropen (dripped – قطّر)
- duiken – dook – gedoken (dived – غطس)
- ervaren – ervoer (of: ervaarde) – ervaren (experienced – جرب)
- eten – at – gegeten (eaten – أكل)
- fluiten – floot – gefloten (whistled – صفّر)
- gaan – ging – gegaan (gone – ذهب)
- gebieden – gebood – geboden (commanded – أمر)
- gelden – gold – gegolden (applied – سَرَى)
- genezen – genas – genezen (healed – شُفِيَ)
- genieten – genoot – genoten (enjoyed – استمتع)
- geven – gaf – gegeven (given – أعطى)
- gieten – goot – gegoten (poured – صبّ)
- glijden – gleed – gegleden (slid – انزلق)
- glimmen – glom – geglommen (gleamed – لمع)
- graven – groef – gegraven (dug – حفر)
- hangen – hing – gehangen (hung – علّق)
- hebben – had – gehad (had – كان عنده)
- heffen – hief – geheven (lifted – رفع)
- helpen – hielp – geholpen (helped – ساعد)
- hijgen – hijgde (of: heeg) – gehijgd (of: gehegen) (panted – لهث)
- hoeven – hoefde – gehoeven (of: gehoefd) (needed – احتاج)
- houden – hield – gehouden (held – أمسك)
- houwen – hieuw – gehouwen (hewn – نحت)
- kiezen – koos – gekozen (chosen – اختار)
- kijken – keek – gekeken (watched – شاهد)
- klimmen – klom – geklommen (climbed – تسلّق)
- kluiven – kloof – gekloven (gnawed – قضم)
- knijpen – kneep – geknepen (pinched – قرص)
- komen – kwam – gekomen (come – جاء)
- kopen – kocht – gekocht (bought – اشترى)
- krijgen – kreeg – gekregen (received – حصل)
- krimpen – kromp – gekrompen (shrunk – انكمش)
- kruipen – kroop – gekropen (crawled – زحف)
- kunnen – kon – gekund (could – استطاع)
- laten – liet – gelaten (let – ترك)
- lezen – las – gelezen (read – قرأ)
- liegen – loog – gelogen (lied – كذب)
- liggen – lag – gelegen (lain – استلقى)
- lijden – leed – geleden (suffered – عانى)
- lijken – leek – geleken (seemed – بدا)
- lopen – liep – gelopen (walked – مشى)
- melken – molk (of: melkte) – gemolken (milked – حلب)
- meten – mat – gemeten (measured – قاس)
- moeten – moest – gemoeten (had to – كان عليه)
- mogen – mocht – gemogen (allowed – سُمِحَ)
- nemen – nam – genomen (taken – أخذ)
- ontbijten – ontbeet – ontbeten (had breakfast – تناول الفطور)
- opblazen – blies op – opgeblazen (blown up – فجر)
- opmeten – mat op – opgemeten (measured – قاس)
- opschrijven – schreef op – opgeschreven (written down – دوّن)
- opschuiven – schoof op – opgeschoven (shoved – دفع)
- opschrikken – schrok op (of: schrikte op) – opgeschrokken (of: opgeschrikt) (startled – فجّ)
- pluizen – ploos (of: pluisde) – geplozen (of: gepluisd) (fluffed – نفش)
- prijzen (eren) – prees – geprezen (praised – مدح)
- prijzen (prijsjes opplakken) – prijsde – geprijsd (priced – سَعَّرَ)
- rieken – rook – geroken (smelled – شمّ)
- rijden – reed – gereden (driven – قاد)
- rijten – reet – gereten (torn – مزّق)
- rijzen – rees – gerezen (risen – نهض)
- roepen – riep – geroepen (called – نادى)
- ruiken – rook – geroken (smelled – شمّ)
- schelden – schold – gescholden (scolded – وبّخ)
- schenden – schond – geschonden (violated – انتهك)
- schenken – schonk – geschonken (given – أعطى)
- scheppen (creëren, maken) – schiep – geschapen (created – خلق)
- scheppen (oppakken met een schep) – schepte – geschept (scooped – غرف)
- scheren (haren verwijderen) – schoor – geschoren (shaved – حَلَقَ)
- scheren (rakelings langsvliegen) – scheerde – gescheerd (skimmed – حلق فوق)
- schieten – schoot – geschoten (shot – أطلق النار)
- schrijven – schreef – geschreven (written – كتب)
- schrikken – schrok – geschrokken (scared – خاف)
- schuiven – schoof – geschoven (shoved – دفع)
- slaan – sloeg – geslagen (hit – ضرب)
- slapen – sliep – geslapen (slept – نام)
- slijpen – sleep – geslepen (sharpened – شحذ)
- slijten – sleet – gesleten (worn out – اهترى)
- slinken – slonk – geslonken (shrunk – انكمش)
- sluiten – sloot – gesloten (closed – أغلق)
- smelten – smolt – gesmolten (melted – ذاب)
- snijden – sneed – gesneden (cut – قطع)
- snuiten – snoot – gesnoten (blown nose – نفّ)
- snuiven – snoof – gesnoven (sniffed – شمّ)
- spinnen (een draad maken) – spon – gesponnen (spun – غزل)
- spijten – speet – gespeten (regretted – أسف)
- splijten – spleet – gespleten (split – شطر)
- spreken – sprak – gesproken (spoken – تكلّم)
- springen – sprong – gesprongen (jumped – قفز)
- spugen – spuugde (of: spoog) – gespuugd (of: gespogen) (spat – بصق)
- spuiten – spoot – gespoten (sprayed – رشّ)
- staan – stond – gestaan (stood – وقف)
- sterven – stierf – gestorven (died – مات)
- stijgen – steeg – gestegen (risen – ارتفع)
- stinken – stonk – gestonken (stunk – نتن)
- stoten – stootte (of: stiet) – gestoten (bumped – صدم)
- strijden – streed – gestreden (fought – حارب)
- strijken – streek – gestreken (ironed – كوى)
- stuiven – stoof – gestoven (whirled – اندفع)
- terugvinden – vond terug – teruggevonden (found back – وجد)
- tijgen – toog – getogen (set out – انطلق)
- treden – trad – getreden (stepped – خطا)
- treffen – trof – getroffen (hit – ضرب)
- trekken – trok – getrokken (pulled – سحب)
- uitblazen – blies uit – uitgeblazen (blown out – نفخ)
- uittrekken – trok uit – uitgetrokken (taken off – خلع)
- uitvinden – vond uit – uitgevonden (invented – اخترع)
- uitzenden – zond uit – uitgezonden (broadcast – بثّ)
- vallen – viel – gevallen (fallen – سقط)
- vangen – ving – gevangen (caught – أمسك)
- varen – voer (of: vaarde) – gevaren (sailed – أبحر)
- vechten – vocht – gevochten (fought – قاتل)
- verbieden – verbood – verboden (forbidden – منع)
- verbinden – verbond – verbonden (connected – ربط)
- verblijven – verbleef – verbleven (stayed – أقام)
- verdenken – verdacht – verdacht (suspected – اشتبه)
- vergeten – vergat – vergeten (forgotten – نسي)
- verheffen – verhief – verheven (elevated – رفع)
- verkiezen – verkoos – verkozen (preferred – فضّل)
- verkopen – verkocht – verkocht (sold – باع)
- verliezen – verloor – verloren (lost – فقد)
- vermijden – vermeed – vermeden (avoided – تجنب)
- verschuiven – verschoof – verschoven (shifted – نقل)
- verwijzen – verwees – verwezen (referred – أحال)
- verzoeken – verzocht – verzocht (requested – طلب)
- vinden – vond – gevonden (found – وجد)
- vlechten – vlocht – gevlochten (braided – ضفر)
- vliegen – vloog – gevlogen (flown – طار)
- voldoen – voldeed – voldaan (satisfied – لبى)
- voorlezen – las voor – voorgelezen (read aloud – قرأ بصوت عال)
- vragen – vroeg – gevraagd (asked – سأل)
- vreten – vrat – gevreten (devoured – التهم)
- vriezen – vroor – gevroren (frozen – جمد)
- vrijen – vrijde (of: vree) – gevrijd (of: gevreeën) (made love – عشق)
- waaien – woei (of: waaide) – gewaaid (blown – هب)
- wassen – waste – gewassen (washed – غسل)
- wegen – woog – gewogen (weighed – وزن)
- weglaten – liet weg – weggelaten (omitted – حذف)
- weglopen – liep weg – weggelopen (walked away – مشى بعيدًا)
- werpen – wierp – geworpen (thrown – رمى)
- werven – wierf – geworven (recruited – جند)
- weten – wist – geweten (known – عرف)
- weven – weefde – geweven (woven – نسج)
- wijken – week – geweken (yielded – تراجع)
- wijzen – wees – gewezen (pointed – أشار)
- willen – wou (of: wilde) – gewild (wanted – أراد)
- worden – werd – geworden (become – أصبح)
- wreken – wreekte – gewroken (avenged – انتقم)
- wrijven – wreef – gewreven (rubbed – حك)
- wringen – wrong – gewrongen (wrung – عصَرَ)
- zeggen – zei (of: zegde) – gezegd (said – قال)
- zeiken – zeikte (of: zeek) – gezeikt (of: gezeken) (whined – تذمر)
- zenden – zond – gezonden (sent – أرسل)
- zien – zag – gezien (seen – رأى)
- zijn (ik ben, jij bent, ben jij, hij is) – was – geweest (been – كان)
- zingen – zong – gezongen (sung – غنى)
- zinken – zonk – gezonken (sunk – غرق)