A2/B1 – Oefeningen (grammatica, spelling, enz)

Geplaatst op door in de categorie Taal, Taal - A0/Basiskennis, Taal - A1 niveau, Taal - A2 niveau, Taal - B1/B2 niveau

Op onderstaande sites tref je over diverse onderwerpen héél veel oefeningen aan:

  • Werkwoordspelling
  • Spelling
  • Woordenschat
  • Woordsoorten
  • Zinsontleding
  • Extra

Het ontleden van zinnen


Woordsoorten

Een zin bestaat ook uit woorden die bij een bepaalde soort horen:
werkwoorden, adjectieven, lidwoorden….
Met die woorden gebeurt vaak iets in een zin.
Lopen verandert in loop bij ik, in loopt bij jij en hij/zij.

Oefeningen woordsoorten

Juf Melis/Juf NT2

Slechts enkele oefeningen zijn gratis (zonder afbeelding van een slot naast de oefening). Wil je meer oefeningen, dan kan dat tegen betaling (€ 15,00 per jaar of minder). Mogelijk kun je met je docent (bij COA?) afspreken dat er voor meerdere personen gelijktijdig een abonnement wordt aangeschaft, zodat de kosten verdeeld kunnen worden.


Signaalwoorden

Signaalwoorden zijn woorden of korte uitdrukkingen die aangeven hoe zinnen of delen van een tekst met elkaar verbonden zijn. Ze helpen de lezer om de structuur en de bedoeling van de tekst beter te begrijpen.

Hier zijn de belangrijkste soorten signaalwoorden, met voorbeelden:

1. Tijd (volgorde)

Geeft aan wanneer of in welke volgorde iets gebeurt.
eerst, daarna, vervolgens, toen, uiteindelijk, ten slotte, vroeger, later

Voorbeeld: Eerst maakten we het huiswerk, daarna gingen we naar buiten.


2. Opsomming

Geeft aan dat er meerdere dingen achter elkaar genoemd worden.
en, ook, bovendien, verder, daarnaast, ten eerste, ten tweede

Voorbeeld: Ze houdt van tekenen, schilderen en boetseren.


3. Tegenstelling

Laat zien dat er een verschil of tegenstelling is.
maar, echter, toch, daarentegen, hoewel, integendeel

Voorbeeld: Ik wilde mee naar het feest, maar ik was te moe.


4. Oorzaak – Gevolg

Legt uit waarom iets gebeurt of wat het gevolg is.
daardoor, hierdoor, dus, zodat, doordat, daarom

Voorbeeld: Het regende hard, daardoor viel de wedstrijd uit.


5. Reden – Verklaring

Geeft aan waarom iemand iets vindt of doet.
want, omdat, daarom, namelijk

Voorbeeld: Ik bleef thuis, want ik voelde me niet lekker.


6. Voorbeeld

Introduceert een voorbeeld bij de uitleg.
bijvoorbeeld, zoals, ter illustratie, dat wil zeggen

Voorbeeld: Er zijn veel soorten fruit, zoals appels en peren.


7. Samenvatting / Conclusie

Vat samen of trekt een conclusie.
dus, kortom, al met al, samenvattend, concluderend, daarom

Voorbeeld: Hij trainde hard en at gezond, dus won hij de wedstrijd.


8. Vergelijking

Geeft aan dat twee dingen met elkaar worden vergeleken.
zoals, evenals, net als, alsof, in vergelijking met

Voorbeeld: Hij rent snel, net als zijn broer.


Tip: Signaalwoorden zijn heel handig bij leestoetsen (zoals begrijpend lezen), want ze geven vaak precies aan wat de schrijver bedoelt.

Terug naar het overzicht

Geef een reactie